De AIVD en zijn geschiedenis: openheid in zeer beperkte mate - Ben de Jong

op de bres

Stel, je hebt een boek geschreven dat voor een groot deel is gebaseerd op interviews met een voormalige medewerker van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), tot 2002 de voorloper van de huidige Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). Hij vertelt daarin tal van details over de werkwijze van de dienst ten tijde van de Koude Oorlog die nergens anders te vinden zijn, ook niet in eerdere publicaties over de BVD (1). Zo staan er bijzonderheden in over hoe de BVD agenten rekruteerde, vooral binnen de Communistische Partij Nederland (CPN), en hoe de dienst op soms moeizame wijze het contact met hen onderhield. De identiteit van agenten wordt niet onthuld, maar er worden bijvoorbeeld wel namen genoemd van personen bij wie de BVD M- en T-acties uitvoerde. Dat was BVD-jargon voor microfoons die bij verdachte personen in huis waren geplaatst of telefoons die werden afgeluisterd. Het ging daarbij vaak om personen die een belangrijke rol speelden binnen de CPN of bijvoorbeeld in contact stonden met inlichtingenpersoneel van de Sovjet ambassade.

Wat te doen in zo’n geval? Het manuscript in zijn oorspronkelijke versie publiceren en het risico lopen dat de Nederlandse overheid zich tegen je keert, desnoods via de rechter? Of het aan de AIVD, de rechtsopvolger van de BVD, voorleggen en proberen in overleg tot een afweging en een besluit te komen over de te publiceren versie? Dat was het dilemma waar ik voor stond toen ik in de zomer van 2020 het manuscript had voltooid dat enkele maanden later zou worden uitgegeven onder de titel Op de bres voor de rechtsstaat in het Verzet en bij de BVD, Ad de Jonge 1919-2002 (2). Het was voor een belangrijk deel gebaseerd op vele uren interviews met de voormalige BVD-medewerker Ad de Jonge, met wie ik in de jaren ’90 van de vorige eeuw bevriend was geraakt. Ad was als jonge student vrijwel meteen na het begin van de Duitse bezetting betrokken geraakt bij verzetsactiviteiten. Na zijn arrestatie in maart 1941 had hij de rest van de oorlogsjaren doorgebracht in een reeks Duitse gevangenissen en concentratiekampen, die hij ternauwernood overleefde. Na de oorlog was hij enkele jaren werkzaam bij het partijbureau van de PvdA in Amsterdam en in 1952-1979 doorliep hij een carrière bij de BVD. Daar was hij in 1967-1976 Hoofd van Afdeling B, het onderdeel dat zich bezighield met de bestrijding van politiek extremisme in Nederland. In die tijd betekende dat vooral het in kaart brengen van de CPN en daarmee gelieerde organisaties zoals het Algemeen Nederlands Jeugdverbond (ANJV) en de Vereniging Nederland-USSR (VERNU). Afdeling C (contraspionage) en de afdeling van Ad de Jonge waren de twee belangrijkste onderdelen van de BVD, waarvoor de overige onderdelen van de dienst voornamelijk ondersteunende taken uitvoerden.

Ik besloot het manuscript aan de AIVD voor te leggen om de dienst de gelegenheid te bieden een advies uit te brengen over eventuele aanpassingen. Er zijn twee zaken die inlichtingen- en veiligheidsdiensten bij uitstek geheim willen houden: de identiteit van menselijke bronnen (agenten en informanten (3)) en gevoelige informatie over wat vaak wordt genoemd de ‘modus operandi’, de werkwijze van de dienst. Wat in dat verband ‘gevoelige informatie’ is en wat niet, daar kunnen de meningen uiteraard over verschillen. Het gesprek met twee medewerkers van de AIVD die ik hier Edwin en Anna zal noemen, vond in september 2020 in Zoetermeer plaats. Edwin was werkzaam bij de afdeling Communicatie van de dienst en Anna bij de juridische afdeling. Ik liet me bij het onderhoud vergezellen door de onderzoeker Cees Wiebes die de nodige publicaties op het terrein van inlichtingengeschiedenis op zijn naam heeft gebracht en in het verleden veel ervaring heeft opgedaan met Nederlandse overheidsinstanties als het aankomt op het vrijgeven van informatie (4).  In de aanloop tot het gesprek was mij door Edwin te verstaan gegeven dat het aantal punten in het manuscript waar de dienst het moeilijk mee had betrekkelijk gering was. Er waren een paar korte passages, zo had ik zelf ook al bedacht, die voor hardnekkige speurders aanknopingspunten konden bieden voor de identiteit van een menselijke bron. Er was ook een wat langere passage die inging op een belangrijk aspect van de modus operandi tegen buitenlandse ambassades. Ik hield er sterk rekening mee dat men die dingen in Zoetermeer liever niet gepubliceerd zou willen zien. Als het daarbij bleef kon ik ermee leven.  

Het onderhoud in september pakte echter heel anders uit. Het verliep weliswaar in een prettige sfeer en er werden door de twee AIVD-medewerkers ‘adviezen’ omtrent de inhoud van het manuscript op tafel gelegd. Er werd niet gedreigd met een zwaar middel als een gerechtelijke procedure voor het geval ik bepaalde zaken toch in het manuscript zou laten staan. Sprekend namens de dienst bleken Edwin en Anna echter moeilijke gevoelens te hebben over nog een hele reeks andere passages dan alleen die waarop ik gerekend had. Zo wilde men onder andere de namen van drie voormalige medewerkers van de dienst die naar hun zeggen voor het eerst in dit boek naar buiten kwamen graag onvermeld zien. Let wel, die drie personen waren generatiegenoten van Ad de Jonge in de periode 1952-1979 of waren zelfs ouder, dus de kans dat zij nog in leven waren was vrijwel nihil. De AIVD vond het echter volgens onze twee gesprekspartners niet wenselijk dat de namen van voormalige medewerkers alsnog in het publieke domein komen, ook niet als zij al lang overleden zijn. Volgens de juriste Anna ging het hier zelfs om een ‘rode lijn’ die niet mocht worden overschreden. Verder zagen de gesprekspartners liever geen verwijzingen naar M- en T-acties bij met naam en toenaam vermelde personen – voor het merendeel ging het daarbij zoals gezegd om communisten. Het voorstel was formuleringen te gebruiken als ‘persoon X was een object van onderzoek door de BVD’ of ‘de gangen van persoon Y werden door de dienst nauwgezet in kaart gebracht.’(5)

Er was daarnaast een specifiek voorval dat Ad de Jonge mij had verteld, dat men in Zoetermeer ook ongaarne gepubliceerd zag. Het ging daarbij om Ads goede relatie rond 1970 met Günther Nollau (6), een belangrijke functionaris van de West-Duitse tegenhanger van de BVD, het Bundesamt für Verfassungsschutz (BfV). Ad had hem goed leren kennen bij het reguliere overleg van het NATO Special Committee in Brussel. Bij dat overleg kwamen vertegenwoordigers van veiligheidsdiensten van NATO-lidstaten een of twee keer per jaar bijeen om van gedachten te wisselen over actuele kwesties. Aan de vooravond van een van die bijeenkomsten nodigde Nollau Ad onverwacht uit voor een luxe-diner aan de Grote Markt in Brussel op kosten van de Bondsregering. Bij een glas Schnapps aan het eind van het feestmaal werd de reden duidelijk: het BfV was er voor het eerst in geslaagd een agent te krijgen in het Centraal Comité van de Deutsche Kommunistische Partei (DKP). Ad de Jonge zegt dan:

Hij deelde me dat plechtig mee en ik heb hem daarmee gelukgewenst. Ik vroeg hem ook of die operatie resultaten opleverde waarop hij zei: ‘Jazeker!’ Ik zei verder geen woord, maar in die tijd hadden wij al drie agenten in het Partijbestuur van de CPN, het equivalent van het Centraal Comité in de Nederlandse situatie. Ik hield daar verder natuurlijk mijn mond over en heb hem er nooit iets over gezegd.(7)

Een anekdote die veel zegt over de terughoudendheid waarmee de uitwisseling van informatie tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten vaak gepaard gaat. De onverwachte mededeelzaamheid van Nollau was ongetwijfeld terug te voeren op de zeer menselijke trek dat het moeilijk zwijgen is over de eigen successen. (Wat Ad de Jonge kennelijk wel kon.) De reden waarom men in Zoetermeer deze episode graag uit het manuscript zag verdwijnen was dat het ‘in onze wereld’ niet gepast is om over zaken van andere diensten te berichten, naar Edwin mij later in een email liet weten. Hij zag daarbij over het hoofd dat ik vanzelfsprekend van die ‘wereld’ geen deel uitmaak.  

Deze voorstellen om passages te schrappen – bovenop de veranderingen die ik had toegezegd omdat ik die redelijk vond – stuitten bij mij op grote bezwaren die ik na het onderhoud in Zoetermeer thuis achter de pc op een rij zette in een emailcorrespondentie met Edwin die op gang kwam. Uit wat zoekwerk op het internet en in de eigen bibliotheek bleek al snel dat de drie namen van medewerkers die men graag ongenoemd wilde zien, al eerder in boeken of internetpublicaties naar buiten waren gebracht. Twee van de drie werden genoemd in de memoires van de voormalige BVD-medewerker Frits Hoekstra uit 2004, maar ook in een publicatie uit 2005 getiteld De geheime dienst. Die had het reilen en zeilen van de BVD in de Koude Oorlog als onderwerp en de AIVD had er nota bene zelf aan meegewerkt (8). Zo’n acht namen van andere ex-medewerkers van de BVD werden daar voor het eerst genoemd. De meesten van hen werden in het boek en in een bijgesloten dvd-documentaire ook sprekend opgevoerd. Naar aanleiding hiervan komt vanzelfsprekend de vraag op: Mag de AIVD naar believen namen van ex-medewerkers naar buiten brengen zonder dat een zelfstandige onderzoeker dat mag doen? Let wel, het gaat hier om namen van medewerkers uit een ver verleden, niet om personen die vandaag de dag bij gevoelige operaties betrokken zijn. Pikant detail in dit verband is overigens dat het voormalige Hoofd van de BVD Arthur Docters van Leeuwen in zijn recente, postuum verschenen memoires diverse namen van medewerkers van de dienst noemt die tot nu toe niet in het publieke domein waren. Een enkeling werkt daar zelfs nu nog.(9)

Dat men in Zoetermeer bij monde van Edwin en Anna de M- en T-acties bij specifieke personen ook liever niet vermeld zag vond ik onverteerbaar. Iedereen weet dat organisaties als de BVD en de AIVD de bevoegdheid hebben in bepaalde gevallen microfoons in woningen te plaatsen en telefoongesprekken af te luisteren. Daar zijn dat soort diensten voor, ook in een democratische rechtsstaat. Waarom mag daar niet naar worden verwezen als het gaat om operaties van tientallen jaren geleden? Het verhaal van Ad de Jonge zou aanzienlijk aan smaak en kleur verliezen als dat soort details zou worden weggelaten. Opvallend was dat Edwin in de emailwisseling aangaf dat men ook de verwijzing naar de M-actie bij CPN-leider Paul de Groot graag geschrapt zou zien. Al sinds de publicatie in 1995 van de baanbrekende Geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst van Dick Engelen – hij was toen historicus bij de dienst – is bekend dat De Groot tijdens de Koude Oorlog zo’n vijfentwintig jaar lang met microfoons in zijn woning werd afgeluisterd (10). Hier wreekte zich duidelijk het feit dat de AIVD al geruime tijd geen historici meer in dienst heeft die thuis zijn in de geschiedenis van de eigen dienst, er zelf over publiceren en weten wat er zoal over op schrift is gesteld.

Hoe is het daar nu mee gesteld bij de AIVD? De eerdergenoemde Dick Engelen, zelf jarenlang medewerker van de BVD, is al geruime tijd met pensioen. Zijn opvolger Eleni Braat is in 2014 bij de dienst weggegaan, omdat haar de beroepsuitoefening als historicus in feite onmogelijk werd gemaakt, zoals bleek uit de geringe onderzoeks- en publicatiemogelijkheden die zij had. Ik ontmoette haar voor het eerst in 2011 bij een congres over de geschiedenis van de CIA in Nottingham in het Verenigd Koninkrijk. Zij was toen nog als historicus werkzaam bij de AIVD en mocht het congres bijwonen, maar het was haar door de dienst niet toegestaan daar zelf te spreken. Een door haar in 2012 geschreven boek over de sociale geschiedenis van de BVD dat was gebaseerd op interviews met oud-medewerkers, mocht niet op reguliere wijze gepubliceerd worden; het werd alleen onder het zittende personeel en gepensioneerde medewerkers verspreid (11). Degenen die in het boek aan het woord komen zijn bovendien volledig geanonimiseerd. Niet alleen hun namen, maar ook alle persoonlijke details ontbreken; ze zijn ‘grijze muizen’ geworden. Het voorbeeld van de CIA laat zien dat het ook anders kan. Daar is een historische staf werkzaam waarvan de medewerkers al sinds jaar en dag lezingen houden op congressen. Zij schrijven artikelen waaruit een grondige kennis van de geschiedenis van de eigen organisatie spreekt.(12)

Nog een voorbeeld. In Duitsland is de laatste jaren een reeks van meer dan tien boeken verschenen die met medewerking van de inlichtingendienst van de Bondsrepubliek, de Bundesnachrichtendienst (BND), door externe historici zijn geschreven over diverse aspecten van de geschiedenis van de dienst na 1945 (13). Voor dat project heeft de BND de auteurs ook toegang tot zijn archief verleend. Onderdeel van de reeks is een biografie in twee kloeke delen van Reinhard Gehlen, de eerste chef van de BND na de Tweede Wereldoorlog en nog altijd een controversieel figuur (14). In het geval van de AIVD zou het voor de hand liggen dat er een biografie wordt geschreven van Louis Einthoven, in 1949-1961 de grondlegger en het kleurrijke eerste hoofd van de BVD.

Na het gesprek in Zoetermeer in september 2020 verkeerde ik een paar dagen in grote twijfel. Moest ik de mijns inziens onredelijke ‘adviezen’ van Zoetermeer opvolgen of niet? Uiteindelijk liep het allemaal met een sisser af want begin oktober werd mij telefonisch door Edwin te verstaan gegeven dat men de door mij getoonde bereidheid enkele aanpassingen in het manuscript aan te brengen op prijs stelde. De overige door hem en zijn collega naar voren gebrachte punten liet men aan mij ter overweging. Daarop besloot ik in de gepubliceerde versie van Op de bres voor de rechtsstaat in het Verzet en bij de BVD de verwijzingen naar M- en T-acties, naar de BfV-agent bij de DKP en alle andere ‘problematische’ passages te laten staan. Tot zover mijn ervaringen met de AIVD inzake mijn manuscript.

Wat is eigenlijk het belang van een kwestie als deze? Het gaat natuurlijk niet alleen om dit ene manuscript, het gaat om het belang van serieuze geschiedschrijving over inlichtingen- en veiligheidsdiensten, zeker in een democratie. Organisaties als de AIVD en de BVD hebben omwille van een hoger belang de bevoegdheid de grondrechten van individuele burgers op tal van manieren met voeten te treden. Met inachtneming van wettelijke beperkingen weliswaar, maar toch. Vanwege de aard van hun werkzaamheden kunnen zij maar zeer spaarzaam verslag doen van actuele operaties: de jaarverslagen die de AIVD uitbrengt zijn onvermijdelijk aan de vage kant en tal van vragen die bij de lezer opkomen blijven onbeantwoord. Het is daarom des te belangrijker dat een dienst als de AIVD jaren later alsnog verantwoording aflegt van zijn handelen in de vorm van een open en kritische geschiedschrijving, als de dwingende noodzaak tot geheimhouding niet langer zo sterk aanwezig is. Op zijn minst dienen systematisch archieven te worden vrijgegeven die een dergelijke geschiedschrijving mogelijk maken. De historicus en voormalige directeur van het NIOD Hans Blom heeft daar in het verleden meermalen op gewezen (15). Een ander punt betreft de publicatie van memoires van voormalige medewerkers. In dat opzicht kunnen alweer de Verenigde Staten als voorbeeld dienen waar met de regelmaat van de klok memoires, vooral van voormalige CIA-medewerkers, in druk verschijnen. Toen de voormalige BVD-medewerker Frits Hoekstra in 2000 de dienstleiding liet weten van plan te zijn memoires te gaan schrijven, werd hem gedreigd met juridische stappen als het zo ver zou komen. (16)

Zoals de historicus Paul Abels uitlegt in zijn recent verschenen Spionkoppen (17), is de mate van openheid bij organisaties als de BVD en de AIVD sterk afhankelijk van degene die daar de scepter zwaait. Onder Gerard Bouman, hoofd van de AIVD in 2007-2011, trad de dienst nauwelijks naar buiten en was zeer in zichzelf gekeerd. Het idee dat de AIVD verantwoording zou kunnen afleggen over zijn verleden door geschiedschrijving mogelijk te maken was iemand als Bouman volledig vreemd. De eerdergenoemde Arthur Docters van Leeuwen, hoofd van de BVD in 1989-1994, was daarentegen bijna een toonbeeld van transparantie. Hij trad regelmatig op in de media en in samenspraak met de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken Ien Dales werd toen aan Dick Engelen de opdracht verstrekt zijn geschiedenis van de BVD te schrijven met gebruikmaking van de archieven van de dienst. Het heeft er alle schijn van dat openheid bij de AIVD aan grote schommelingen onderhevig is. Ze is ook eerder incidenteel dan systematisch.

                                Ben de Jong
                                Januari 2022

Dr. Ben de Jong was als universitair docent verbonden aan de UvA en is nu gastonderzoeker bij het Institute of Security and Global Affairs (ISGA) van de Universiteit Leiden.

Noten:
1 Bij eerdere publicaties valt te denken aan om D. Engelen, Geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst. ’s-Gravenhage: Sdu Uitgeverij Koninginnegracht (1995); Dick Engelen, Frontdienst. De BVD in de Koude Oorlog. Amsterdam: Boom (2007); Frits Hoekstra, In dienst van de BVD. Spionage en contraspionage in Nederland. Amsterdam: Boom (2004); Frits Hoekstra, De dienst. De BVD van binnenuit. Amsterdam: Boom (2012).
2 Ben de Jong, Op de bres voor de rechtsstaat in het Verzet en bij de BVD, Ad de Jonge 1919-2002. Amsterdam: Panchaud (2020).  
3 In het spraakgebruik van de BVD en de AIVD zijn informanten personen die vanuit hun positie zonder extra inspanning informatie aan de dienst verstrekken en doorgaans niet meer dan dat. Agenten hebben een nauwere band met de dienst en kunnen directer worden aangestuurd. Zij verschaffen niet alleen informatie, maar verlenen vaak ook andere diensten zoals bijvoorbeeld het leveren van documenten. Zij leggen zich, geïnstrueerd door de dienst, vaak toe op het bemachtigen van specifieke informatie en krijgen doorgaans ook een geldelijke beloning. Zie ook D. Engelen, Geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst. ’s-Gravenhage: Sdu Uitgeverij Koninginnegracht (1995), p. 109.
4 Cees Wiebes publiceerde onder andere Samen met de CIA, Operaties achter het IJzeren Gordijn. Amsterdam: Boom (2016) en (samen met Bob de Graaff) Villa Maarheeze. De geschiedenis van de Inlichtingendienst Buitenland. Den Haag: Sdu Uitgevers (1998). Voor beide boeken is gebruik gemaakt van documenten die Nederlandse overheidsinstanties vaak pas na veel gedoe en met tegenzin wilden vrijgeven.
5 Naast de hier genoemde passages waarmee de AIVD het moeilijk bleek te hebben waren er nog een aantal andere. Die laat ik met het oog op de lengte van dit stuk verder buiten beschouwing.
6 Günther Nollau (1911-1991) was in 1972-1975 de chef van het Bundesamt für Verfassungsschutz.
7 Ben de Jong, Op de bres voor de rechtsstaat in het Verzet en bij de BVD. Ad de Jonge 1919-2002. Amsterdam: Panchaud (2020), p. 435.
8 Frits Hoekstra, In dienst van de BVD. Spionage en contraspionage in Nederland. Amsterdam: Boom (2004); Chris Vos e.a., De geheime dienst. Verhalen over de BVD. Amsterdam: Boom (2005).
9 Arthur Docters van Leeuwen, Een spoor van vernieuwing. Memoires. Opgetekend door Lars Kuiper. Amsterdam: Prometheus (2020), pp. 155-248. Docters van Leeuwen was Hoofd van de BVD in 1989-1994. In het boek schetst hij overigens een vernietigend portret van zijn voorganger als diensthoofd, Aart Blom.
10 D. Engelen, Geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst. ’s-Gravenhage: Sdu Uitgeverij Koninginnegracht (1995), p. 118. Engelen schreef ook Frontdienst. De BVD in de Koude Oorlog. Amsterdam: Boom (2007). Voor het schrijven van beide boeken kreeg hij toegang tot het archief van de BVD, iets wat voor gewone stervelingen niet is weggelegd. Ook schreef hij beide titels met een officiële ministeriële opdracht wat het voor de dienst onmogelijk maakte publicatie tegen te houden als men dat had gewild.  
11 Eleni Braat, Van oude jongens, de dingen die voorbijgaan… Een sociale geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst 1945-1998. Z.p.: AIVD (2012). Het boek bevat geen operationele details uit de geschiedenis van de BVD, maar gaat vooral in op de vaak ongebruikelijke werkomstandigheden. Het is nu ook te vinden op internet: https://www.inlichtingendiensten.nl/literatuur/oudejongens.pdf. Geraadpleegd op 15 februari 2021.
12 Een voorbeeld is de historicus David Robarge die tal van publicaties op zijn naam heeft staan en regelmatig lezingen geeft voor een breder publiek. Voor voorbeelden van zijn publieke optredens zie https://gufaculty360.georgetown.edu/s/contact/00336000014RlekAAC/david-robarge Geraadpleegd op 25 november 2021. De historische staf van de CIA produceert ook materiaal voor intern gebruik dat voor buitenstaanders niet toegankelijk is.
13 Zie voor de hele reeks: https://www.christoph-links-verlag.de/index.cfm?view=3&titel_nr=966. Geraadpleegd op 15 februari 2021.  
14 Rolf-Dieter Müller, Reinhard Gehlen. Geheimdienstchef im Hintergrund der Bonner Republik. Die Biographie. Berlin: Ch. Links Verlag (2017). Gehlen bracht het tijdens de Tweede Wereldoorlog tot chef van Fremde Heere Ost, de militaire inlichtingendienst van de Wehrmacht aan het Oostfront.
15  Zie bijvoorbeeld Ben de Jong, ‘Hoe transparant is de AIVD?’ Liberaal Reveil, 2009, nr. 3, p. 137. Diensten als de CIA, de FBI en ook de Britse veiligheidsdienst MI5 geven al sinds jaar en dag systematisch archiefmateriaal vrij, wat zijn weerslag vindt in tal van historische publicaties.  
16 Zie het voorwoord bij Frits Hoekstra, In dienst van de BVD. Spionage en contraspionage in Nederland. Amsterdam: Boom (2004). Toen het boek eenmaal verschenen was, bleven juridische stappen van de kant van de AIVD overigens achterwege. Hoekstra schreef daarna nog een vervolg: Frits Hoekstra, De dienst. De BVD van binnenuit. Amsterdam: Boom (2012).
17 Paul H.A.M. Abels, met medewerking van Marijn Adams & David Mendelsohn, Spionkoppen. Inlichtingenleiderschap in elf portretten. Amsterdam: Prometheus (2020), passim. Voor dit boek stelde de AIVD enkele foto’s van diensthoofden uit zijn archief als illustraties beschikbaar. De herkomst van de foto’s mocht echter niet worden vermeld. Email van Paul Abels, 28 februari 2021.

printversie tekst:

Categorie