Recensie: Het verborgen verleden van de MIVD - Ben de Jong

ongekend en onderscheidend

Recensie van het boek "Ongekend en onderscheidend: De geheime geschiedenis van de MIVD" van Bob de Graaff. Uit Clingendael Spectator

Drie jaar lang groef historicus Bob de Graaff in het verborgen verleden van Nederlands Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). Een “driejarig weekendhuwelijk”[1] resulteerde eind 2022 in Ongekend en onderscheidend: De geheime geschiedenis van de MIVD, een omvangrijk en grondig gerechercheerd boek met tal van treffende observaties over het inlichtingenbedrijf.
Steeds vaker nodigen westerse overheden en inlichtingen- en veiligheidsdiensten een specifieke historicus uit om hun geschiedenis op schrift te stellen, waarbij de auteur exclusieve toegang krijgt tot hun archieven.[2] Ze proberen hiermee het bestaan en de werkwijze van deze diensten voor een breder publiek inzichtelijker te maken – en daarmee ook het maatschappelijk draagvlak te vergroten.
De Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) deed hiervoor een beroep op historicus Bob de Graaff, emeritus-hoogleraar Intelligence en security studies aan de Universiteit Utrecht. Drie jaar lang onderzocht De Graaff de geheime geschiedenis van de dienst, wat resulteerde in het 464 pagina’s tellende boekwerk Ongekend en onderscheidend: De geheime geschiedenis van de MIVD.

Verborgen verleden

De laatste jaren geven dergelijke diensten steeds vaker materiaal uit hun archieven vrij.[3] Toch zijn daar altijd beperkingen aan verbonden, zo ook voor De Graaff. Zo wil men vooral niet dat informatie naar buiten komt over de identiteit van informanten en agenten. Ook moeten actuele aspecten van de werkwijze – de zogeheten modus operandi – geheim blijven.
Naast deze beperkingen was er nog een ander thema dat De Graaff slechts incidenteel in zijn naslagwerk aan de orde kon laten komen: de relaties met buitenlandse partnerdiensten. Een dienst als de MIVD laat zich meestal niet uit over dit belangrijke maar gevoelige thema. Als men immers informatie vrijgeeft over die relaties en gedeelde inlichtingen, geeft men daarmee ook automatisch geheimen van anderen prijs – iets wat doorgaans niet op prijs wordt gesteld.

In ruim honderd jaar tijd groeide de Nederlandse militaire inlichtingendienst uit van een klein eenmansbureautje tot de huidige MIVD, een organisatie met tegen de tweeduizend medewerkers

Met de diensten van NAVO-lidstaten – zogeheten ‘zusterdiensten’ – is bijvoorbeeld sprake van een constante informatie-uitwisseling, vaak op bilaterale basis. De keren dat De Graaff de relatie van de MIVD met buitenlandse diensten noemt, wordt het belang van die uitwisseling meteen duidelijk.

Zo schrijft hij dat de Landmacht Inlichtingendienst (LAMID), een van de voorlopers van de huidige MIVD,[4] schatte dat aan het einde van de jaren ‘80 ongeveer 80 procent van zijn geclassificeerde informatie afkomstig was van zusterdiensten. Ter vergelijking: zelfs bij de almachtige Amerikaanse diensten werd de omvang daarvan op het hoogtepunt van de Koude Oorlog op 70 procent geschat.

Van eenmansbureau tot MIVD

In Ongekend en onderscheidend analyseert De Graaff de invloed van de vaak stormachtige internationale ontwikkelingen op het wel en wee van de Nederlandse militaire inlichtingendiensten. In ruim honderd jaar tijd groeide de Nederlandse militaire inlichtingendienst uit van een klein eenmansbureautje – in 1912 opgericht als Studiebureau Vreemde Legers – tot de huidige MIVD, een organisatie met tegen de tweeduizend medewerkers. Daarmee is de MIVD qua personeelsbestand tegenwoordig ongeveer even groot als zijn civiele tegenhanger, de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD).

Het boek is niet volledig chronologisch van opzet; het bestaat uit ruim twintig deels thematische hoofdstukken waarin belangrijke aspecten uit de geschiedenis van de diensten aan bod komen vanaf het begin van de twintigste eeuw tot heden. Denk bijvoorbeeld aan de vaak moeizame onderlinge relaties tussen de militaire diensten (vooral de LAMID) en de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), het vergaren van inlichtingen via Nederlandse defensieattachés in het buitenland, het bestaan van rechtsextremisme binnen de krijgsmacht en kwesties als de val van Srebrenica.

Ook behandelt De Graaff de recente affaire rondom de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW) in Den Haag, waarbij in april 2018 enkele officieren van de Russische militaire inlichtingendienst (GROe) werden opgepakt en vervolgens met achterlating van hun apparatuur het land uit werden gezet. De Graaff meldt dat (niet nader genoemde) zusterdiensten van de MIVD een belangrijke rol speelden in de aanloopfase van de operatie.
Zo deelden deze diensten inzichten over de modus operandi van de Russen; in het bijzonder over een nieuwe Russische hack-methode die ze van plan waren op de OPCW toe te passen. Na afloop van de verstoorde Russische operatie deelde de MIVD de inzichten over de werkwijze van de GROe – in meerdere of mindere mate – met meer dan honderddertig andere landen. De MIVD gaf de Amerikaanse partnerdiensten zelfs een speciale presentatie over het thema.

Geen wettelijk kader

De auteur besteedt ook uitvoerig aandacht aan de opvolger van het Studiebureau Vreemde Legers: de derde afdeling van de Generale Staf (GS III). Vanaf juni 1914 – een aantal weken voor het begin van de Eerste Wereldoorlog – tot de Duitse inval in 1940 ging de Nederlandse militaire inlichtingendienst onder die naam door het leven en was verantwoordelijk voor het inwinnen van militaire inlichtingen.
Een wettelijk kader voor de werkzaamheden van GS III was er niet. In de meeste westerse landen, waaronder Nederland, was het tot ver in de twintigste eeuw gebruikelijk het bestaan van de eigen inlichtingen- en veiligheidsdiensten niet eens bekend te maken. Er bestond hierdoor ook geen publieke regelgeving over het functioneren van die diensten.
In 1919 werd een onderafdeling (GS IIIB) in het leven geroepen als gevolg van de mislukte revolutiepoging van de socialistische leider Pieter Jelles Troelstra in 1918. Deze specifieke veiligheidssectie GS IIIB moest de stemming onder de bevolking peilen om te voorkomen dat een dergelijke revolutiepoging nogmaals plaatsvond. Ook van deze onderafdeling was de taak nooit formeel vastgelegd; de regering moest immers in staat zijn het bestaan ervan te ontkennen, merkt De Graaff fijntjes op.
Vandaag de dag zou een dergelijke situatie ondenkbaar zijn. In de laatste decennia heeft immers in de meeste westerse democratieën – zo ook in Nederland – een sterke ‘juridisering’ van het doen en laten van inlichtingen- en veiligheidsdiensten plaatsgevonden. Hierdoor hebben deze diensten tegenwoordig veel meer te maken met regelgeving en controlerende instanties dan voorheen.

IJsbrand Smit

Ook vertelt De Graaff het omstreden verhaal van majoor IJsbrand Smit van de Luchtmacht Inlichtingendienst (LUID), die een agent (menselijke bron) bleek voor Israël. De auteur diept belangrijke aanvullende details op uit de archieven over deze zaak die treffend laat zien dat inlichtingendiensten ook graag bij bondgenoten spioneren als dat zo uitkomt.
Tijdens een VN-missie in het Midden-Oosten midden jaren ’70 werd Smit door de Mossad, de Israëlische inlichtingendienst, benaderd en gerekruteerd als agent. In de jaren daarna, waarin hij van 1977 tot 1981 onder andere werkzaam was bij het hoofdkwartier van de NAVO in Mons (Bergen) in België, werkte hij in het geheim voor de staat Israël.

De auteur diept belangrijke aanvullende details op uit de archieven over deze zaak die treffend laat zien dat inlichtingendiensten ook graag bij bondgenoten spioneren als dat zo uitkomt

In 1983 werd Smit ontmaskerd en gearresteerd door de Rijksrecherche. De Nederlandse regering liet hem echter met stille trom naar Israël vertrekken, waar zijn Israëlische geliefde – een medewerker van de Mossad – op hem wachtte.[5] Nederland wilde de betrekkingen met de staat Israël immers niet te veel belasten; een land dat in de ogen van veel Nederlanders een ‘natuurlijke bondgenoot’ was.

(On)bewuste onvolledigheid

De Graaff laat niet na herhaaldelijk te benadrukken dat toekomstige ontwikkelingen – bijvoorbeeld bij een potentiële militaire tegenstander – nooit met zekerheid te voorspellen zijn; er kan hooguit in termen van waarschijnlijkheid worden gesproken. Dit komt vooral doordat de door inlichtingendiensten verzamelde informatie vrijwel altijd onvolledig en fragmentarisch is.

Soms lijkt men zelfs bewust te kiezen voor onvolledigheid. Zo wijst De Graaff erop dat Nederlandse en andere westerse militaire diensten in de jaren ’50 en ’60 vrijwel uitsluitend oog hadden voor de capaciteiten en met name de bewapening van het Warschaupact. Ze besteedden nauwelijks aandacht aan de politieke intenties van communistische beleidsmakers in Moskou en elders in Oost-Europa. Dat had alles te maken met het gegeven dat over de leiders achter het IJzeren Gordijn en hun concrete voornemens weinig informatie voorhanden was.

De bredere politieke context die bij strategische inlichtingen het onderwerp van onderzoek is, bleef destijds dus grotendeels buiten beeld. De politieke top in Nederland verwachtte dergelijke analyses ook niet te krijgen van de eigen militaire diensten.

Nederlandse diensten deden daarom vooral aan tactische inlichtingen, in de vorm van het tellen van tanks en ander wapentuig en het beoordelen van de kwaliteit ervan. Zelfs dat tellen van tanks ging westerse diensten – inclusief de Nederlandse – overigens niet zo goed af tijdens de Koude Oorlog. Volgens De Graaff had men de neiging het militair potentieel van het Warschaupact systematisch te overschatten.

Stroeve samenvoeging

In de periode van 1987 tot 2000 werden de drie militaire diensten die Nederland tijdens de Koude Oorlog telde samengevoegd tot de Militaire Inlichtingendienst (MID) – die in 2002 zou worden omgedoopt tot MIVD. Dat de samenvoeging tot MID maar liefst dertien jaar duurde kwam vooral doordat de bevelhebbers van de drie krijgsmachtonderdelen elk hun eigen militaire inlichtingendienst hadden. Zij waren niet van plan hun zeggenschap daarover af te staan aan een centrale organisatie.

Op kritische wijze schetst De Graaff de obstructie van de bevelhebbers en de eindeloze reeks conflicten en competentiegeschillen die daaruit voortvloeide. Uiteindelijk delfden de drie bevelhebbers het onderspit. Zelfs voor de geïnteresseerde lezer is het niet altijd gemakkelijk deze strijd te volgen die – vaak met het spreekwoordelijke mes tussen de tanden en grotendeels buiten het zicht van de belastingbetaler – in de Haagse burelen werd uitgevochten. Een aantal keren kwam daarbij ook een vroegtijdig einde aan een individuele carrière.

Competentieconflicten tussen diensten waren er overigens te over, waarvan er meerdere in het boek naar voren komen. In de eerste decennia van de Koude Oorlog speelden die geschillen zich vooral af tussen de LAMID en de BVD. Vanaf de oprichting van de MID vonden de conflicten met name plaats tussen die dienst en de BVD.

Dit had vooral te maken met de zogeheten ‘hekkentheorie’ die de BVD krachtig propageerde: de BVD was verantwoordelijk voor de veiligheid – met name de contra-inlichtingen[6] ­– buiten de hekken van de kazerne en de militaire dienst(en) voor de veiligheid daarbinnen. De BVD beschouwde zich in feite als een monopolist op het gebied van veiligheid en vooral contra-inlichtingen, een theorie die de militairen niet altijd wensten te onderschrijven. Tot in detail beschrijft De Graaff het veelvuldige gesteggel met de BVD dat daaruit voortkwam.[7]

Een organisatie die meetelt

Ongekend en onderscheidend maakt duidelijk dat de Nederlandse militaire inlichtingendienst ondanks een moeizaam begin aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog uiteindelijk uitgroeide tot een organisatie die internationaal meetelt. Het is opvallend dat een relatieve technologische achterstand aan Nederlandse kant daar soms juist aan bijdroeg.

Inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn net als alle andere overheidsinstanties legitieme objecten van geschiedschrijving

 

Zo hielden Nederlandse diensten zich tijdens de oorlog in Afghanistan nog steeds bezig met het onderscheppen van hoogfrequent (HF) radioverkeer, terwijl de meeste landen al op satellietcommunicatie waren overgeschakeld. De Taliban gebruikten echter nog steeds HF-verkeer voor hun gesprekken via walkietalkies en veldtelefoons, waar het interceptiecentrum van de MIVD in Eibergen dus toegang toe had. Op die manier konden Nederlandse diensten– met hun ‘ouderwetse’ technologie – juist een waardevolle bijdrage leveren aan de strijd tegen de Taliban. Dat die oorlog voor de Amerikanen en hun bondgenoten uiteindelijk op een pijnlijk fiasco uitliep, is weer een ander verhaal.

Bob de Graaff heeft met Ongekend en onderscheidend een onontbeerlijk standaardwerk geschreven over de geschiedenis van een Nederlandse inlichtingendienst, zoals hij eerder samen met Cees Wiebes al Villa Maarheeze schreef over de Inlichtingendienst Buitenland.[8] Dat laatste werk kwam overigens tot stand ondanks de tegenwerking van diverse Nederlandse overheidsinstanties. In het geval van Ongekend en onderscheidend werkte de MIVD zoals gezegd juist wel mee. Zo hoort het ook, want inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn net als alle andere overheidsinstanties legitieme objecten van geschiedschrijving.

Bob de Graaff
Ongekend en onderscheidend. De geheime geschiedenis van de MIVD
Amsterdam: Boom (2022)
464 pagina's
ISBN: 9789024444649

1. André Twigt, ‘Boek over MIVD-geschiedenis is aanrader’, Defensiekrant 5, 2023.
2 Strikt genomen is dat natuurlijk vreemd en in strijd met de gangbare historische praktijk, want eigenlijk horen andere historici dan ook toegang te krijgen tot hetzelfde archief om vervolgens met hun eigen interpretatie van diezelfde geschiedenis te komen of andere aspecten daarvan te onderzoeken. Voor zover is na te gaan was de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) de eerste dienst in de westerse wereld die een historicus een geschiedenis van de eigen organisatie liet schrijven op basis van de eigen archieven. Dat resulteerde in D. Engelen, Geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst, Den Haag: Sdu, 1995.
3 Zo droeg de AIVD onlangs ruim 71.000 persoonsdossiers over aan het Nationaal Archief uit de archieven van de vroegere BVD en zijn voorgangers.
4 Tijdens de Koude Oorlog, tot eind jaren ’80, had elk van de drie Nederlandse krijgsmachtonderdelen een eigen militaire inlichtingendienst. Naast de LAMID waren er de Marine Inlichtingendienst (MARID) en de Luchtmacht Inlichtingendienst (LUID). De drie diensten hielden zich bezig met de bestudering van de corresponderende krijgsmachtonderdelen van de Sovjet-Unie en het Warschaupact.
5 Bob de Graaff heeft de zaak van IJsbrand Smit eerder behandeld in het werk over de Nederlandse Inlichtingendienst Buitenland (IDB), dat hij samen met Cees Wiebes schreef. Zie: Bob de Graaff en Cees Wiebes, Villa Maarheeze: De geschiedenis van de Inlichtingendienst Buitenland, Den Haag: Sdu, 1998.
6 Contra-inlichtingen behelst het tegengaan van de activiteiten van inlichtingendiensten van andere mogendheden.
7 Rivaliteit tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten van één land is geen uniek Nederlands verschijnsel. De historische competentiestrijd tussen de CIA en de FBI is legendarisch. Er is vaak gezegd dat zij soms hardere strijd leverden tegen elkaar dan tegen de gemeenschappelijke vijand, de KGB. Zie bijvoorbeeld Mark Riebling, From Pearl Harbor to 9/11: How the Secret War between the FBI and CIA has endangered National Security, New York: Touchstone, 2002 (oorspronkelijke uitgave uit 1994: Wedge: The Secret War between the FBI and CIA).
8 Zie Bob de Graaff en Cees Wiebes, Villa Maarheze: De geschiedenis van de inlichtingendienst buitenland, Den Haag: Sdu, 1998.

 

Categorie